DE ONZICHTBARE TECHNEUT1
door
Technologiestichting STW, Utrecht.
Samenvatting
In de geschiedenis is de technicus altijd onderbelicht gebleven. Zijn scheppingen stonden niet op schrift en
werden daarom door historici over het hoofd gezien. Maar ook tegenwoordig is de technicus in de wetenschap onzichtbaar.
Geschiedenis
Toen de HolIandse edelen de landvoogdes, Margaretha, naderden, fluisterde de hoveling Barlaymont haar met nogal
luide stem toe: 'lls ne sont que des gueux' (Het zijn maar armoedzaaiers). Dat was niet vriendelijk bedoeld,
maar de watergeuzen maakten er later een eretitel van.
De man die voor het eerst laatdunkend het woord 'techneut' uitsprak, had veel met die Barlaymont gemeen,
vooral doordat ook zijn bedenksel later een erenaam werd. Een techneut is inventief, hij creëert. Hij
bedenkt nieuwe dingen, dingen die nog niet eerder bedacht zijn. Kortom hij schept kennis, operationele kennis
en hij verandert al doende het aanzien van de wereld.
C.P. Snow verwierf destijds veel bekendheid met een lezing die later werd gedrukt en vele malen herdrukt.
Hij wees op het bestaan van twee culturen de alfa- en de bètacultuur. De dragers van de een zouden
weinig weten van de ander. Snow zag de kloof tussen beide bovendien almaar toenemen. Hij sprak ook het
vermoeden uit dat de onwetendheid van alfa's over natuurwetenschap en technologie nog groter was dan omgekeerd.
Snow’s ‘Two Cultures’, hoewel al 40 of 50 jaar oud, is nog steeds erg de moeite waard. Er is eigenlijk maar
één onderdeel waarop wij kritiek hebben. Snow dacht een nieuw, almaar sterker wordend, verschijnsel
te hebben ontdekt. Die gedachte stoelt op de vaak gehoorde bewering dat er vroeger universele geleerden zouden
zijn geweest. Wij zijn het op dat punt met hem oneens. De kloof is van alle tijden. Zij is er de oorzaak van
dat de bèta’s en à fortiori de ingenieurs buiten de geschiedenis staan. In de geschiedschrijving
zijn zij eenvoudig weggelaten en daarmee zijn zij onzichtbaar geworden.
Er is de laatste decennia in enkele uithoeken van de geschiedwetenschap wat belangstelling gegroeid voor
andere bronnen dan uitsluitend geschreven teksten. Een pionier op dat gebied was Lynn White. Hij integreerde
archeologie in zijn middeleeuwse geschiedschrijving en verkreeg opmerkelijke resultaten.
Zijn werk heeft ertoe geleid dat onze kijk op de Middeleeuwen drastisch is veranderd. Die tijden blijken
heel wat minder duister dan men ons vroeger op school heeft doen geloven. White is de erkenning niet
onthouden. Hij is later verkozen tot president van de Amerikaanse Vereniging van Historici. Maar echt
populair is de studie van artefacten als bronmateriaal nog steeds niet bij de schriftgeleerden
2.
Illustratief voor de onzichtbare techneut is de geschiedenis van Vitruvius. Die leefde en werkte ten
tijde van de Romeinse keizer Augustus. Hij schreef een tiental boeken, voor een groot deel over techniek.
In 1414 werd hij herontdekt door de Italiaanse humanist Poggio. Die gaf hoog van hem op en daarmee werd
hij een van de pijlers van de Renaissance. Veertien eeuwen onzichtbaar, zo lijkt het. Verloren gegane
kennis, die door Poggio tot nieuw leven werd gewekt: Renaissance!
Maar… Vitruvius was helemaal niet vergeten in de Middeleeuwen. Vandaag de dag zijn er nog meer dan
50 complete exemplaren van zijn boeken, die – en nu komt het – gekopiëerd zijn tussen de 10e en de
14e eeuw! Het aantal losse fragmenten, dat bewaard is gebleven, is daarvan een veelvoud. Middeleeuwse
ingenieurs kenden Vitruvius wel degelijk. Hij was alleen maar onbekend onder de filosoferende monniken
die zich met godsdienst, recht en andere vakken van de geest bezighielden. En die schreven de geschiedenis!
Middeleeuwse ingenieurs waren een bezig volkje net als hun collega's van vandaag. Ook stonden zij
in hoog aanzien en konden zich grote vrijheden permitteren. Als bijvoorbeeld de behandeling van de heersers
in Engeland hen niet beviel, begaven zij zich naar Duitsland om daar mijnbouw te bedrijven. Hun kunde werd
goed beloond.
Er was in de Middeleeuwen een grote penetratie van nieuwe technologie in de maatschappij. Ook was men al
beducht voor onbedoelde negatieve gevolgen. Augustinus b.v., heeft daar indringend voor gewaarschuwd. 'Technology
assessment' is eerder van gisteren dan van vandaag. De eerste anti-vervuiling wetgeving waarover wij lazen,
dateert van 1307. Het betreft een koninklijke proclamatie tegen het gebruik van steenkool uit zee
(zwavelrijke kool) in Londen.
De watermolen als krachtbron, al in de eerste eeuw voor Christus door Strabo beschreven, kwam in de
Middeleeuwen pas echt in zwang. De verspreiding was formidabel. In het Franse departement l'Aube stonden
14 watermolens in de elfde eeuw, 60 in de twaalfde en meer dan 300 in de dertiende eeuw.
Aan het eind van de elfde eeuw waren er in Zuidoost Engeland al 5624 watermolens die naar schatting
vijftig gezinnen elk te bedienen hadden. Een molen deed ongeveer het werk van veertig man in continu
dienst. Het gemiddelde gezin kreeg daardoor een geduchte extra mankracht ter beschikking; elk gezin een
bediende, die niet at en maar vijf uur per etmaal sliep(!). In bepaalde streken van Europa was tengevolge
van de introductie van nieuwe
landbouwtechnieken voedsel in overvloed aanwezig. En de hygiëne in die 'donkere eeuwen' was beduidend
beter dan een paar honderd jaar later. De kennis van Vitruvius en veel van zijn Romeinse collega's was
dus helemaal niet verloren, alleen de bronnen die filosofen en historici raadplegen, repten er niet van.
Het aardige is, dat Vitruvius zelf al zag dat de techniek onzichtbaar dreigde te worden. Hij spoorde
zijn leerlingen en collega's herhaaldelijk aan om goed latijn te schrijven en de filosofen te lezen,
omdat zij zonder dat geen aanzien zouden hebben!
Ook Leonardo da Vinci beklaagde zich erover dat hij niet in tel was bij de intellectuelen. Wij hebben
niet de indruk dat de tijden in dat opzicht erg zijn veranderd. Ook al hebben de professoren van de
technische universiteiten getracht zich te emanciperen door zich op academische hoogtijdagen in de
klederdracht van Middeleeuwse monniken te hullen, er echt bijhoren doen ze niet. Nog onlangs bereikte
ons het bericht dat men bij de Koninklijke Akademie van Wetenschappen van oordeel is dat het (techneuten-)
Forum voor Wetenschap en Techniek niet in de Akademie past, 'omdat het niet uit geleerden bestaat'.
Kennis en voorspoed
Zilsel zegt: 'De moderne natuurwetenschap dankt haar ontstaan aan het bijeenkomen van twee maatschappelijke
groepen die voor 1600 door een barrière van sociaal vooroordeel en sociale afstand van elkaar
gescheiden waren: die van de latijn schrijvende, academisch geschoolde, in logisch denken en theoretische
reflectie geöefende, maar op holle abstracte scholastiek geconcentreerde elite, en de in de landstaal
zich uitende, grotendeels op vuistregels vertrouwende, maar wel aldus allerlei natuurwetten op het spoor
komende, creatieve top van de plebeïsche ambachtslui.'
Alweer die bevestiging van de alfa-waarden: plebeïsch tegenover elite! Wij vermoeden dat
veel ingenieurs, die politici en generaals hielpen om hun oorlogen te winnen, hoger in aanzien stonden dan
reeksen arme monniken, die het woord 'plebeïsch' neerschreven in documenten die door latere historici
werden gelezen. Een mooi voorbeeld van verwaarlozing door eigentijdse historici van de informatie besloten
in de techniek is te vinden in het boekje van J. Huizinga: 'Nederland's beschaving in de 17e eeuw' dat
helemaal handelt over de opbloei van de Lage Landen. Op blz. 106 (van de 176) staat de enige passage over
de techniek: 'Er moet overigens in onze schets veel onaangeroerd blijven (…). Men zou hier in bijzonderheden
willen treden over het hele gebied der techniek (...). Tenslotte de ergste leemte van alle: hier zal worden
gezwegen van de wijsbegeerte (...).' Nota bene, terwijl het land zijn kracht en vrijheid aan zijn technologische
voorsprong te danken had!
De wapentechnologie in de Lage Landen was superieur, vooral in de omgeving van Luik. Daar werden de beste kanonnen
ter wereld gemaakt. Tijdens de regering van Karel de Vijfde kwam het leeuwendeel van de rijksinkomsten
uit onze streken, terwijl er ook toen al nauwelijks grondstoffen waren. Het hout voor de bouw van huizen en
schepen b.v. werd geïmporteerd. De rijkdom was gebaseerd op geavanceerde technologie. Daaraan ook dankte
het land later zijn onafhankelijkheid van Spanje en zijn positie in de wereld.
Fluit
R.F. Marx schrijft bijvoorbeeld: `De Hollanders kregen een belangrijk concurrerend voordeel met de invoering
van de befaamde fluit, een revolutionair nieuw type vaartuig, dat omstreeks 1590 werd ontwikkeld. In minder
dan tien jaar vervoerden de Hollandse koopvaarders meer dan negentig procent van alle lading in de Europese
wateren. Ondanks het feit dat het timmerhout van Noorwegen of Zweden moest worden gekocht, konden fluiten
worden gebouwd voor de helft van de prijs van andere vaartuigen van die tijd. Gebruik makend van
gestandaardiseerde producties op grote schaal, alsmede van arbeidsbesparende machines zoals kranen voor
het verplaatsen van zwaar timmerhout en het gebruik van door de wind aangedreven zaagmolens, lieten de
Hollanders al spoedig honderden van deze schepen per maand te water. De operationele kosten waren een
derde van andere vaartuigen van dezelfde grootte. De tuigage was gemakkelijk te bedienen: een Hollands
schip van 200 ton vergde, slechts een bemanning van tien koppen, terwijl een Engels schip van dezelfde
afmetingen er dertig of meer nodig had. Met zo'n concurrentiepositie is het niet moeilijk om het tegen
anderen op te nemen. Er zijn nog veel meer gegevens over de superieure technologische positie van de
Zeven Provinciën in die dagen. Marx schrijft daarover 'Niet alleen door hun superieure aantal
schepen konden de Hollanders een einde maken aan de Portugese maritieme overheersing van Oost-Indië,
maar ook vanwege het feit dat zij bétere schepen, geschut en bemanningen hadden. De Hollandse
vaartuigen waren veel sneller (en wendbaarder). Hoewel die periode gekenmerkt wordt door grote
participatie van de bevolking in kennis – de geletterdheid was nergens in Europa zo groot – en door
opmerkelijke technologische prestaties, (let wel, wij gebruiken het woord technologie, niet techniek,
het ging om kennis!) kwam die niet voort uit het universitaire bedrijf.
In bijgaande figuur is de distributie getoond van universiteiten over Europa in de vijftiende eeuw.
Midden boven blijkt de delta een soort woestijn. Daar was geen 'geleerdheid'. Het was wel het technologisch
meest vooraanstaande stukje van de wereld. Onwillekeurig dringt zich de ontwikkeling van Japan na de
Tweede Wereldoorlog aan ons op. Ook daar slechts matige aandacht voor een bepaald soort kennis en toch…
Na de Gouden Eeuw daalde de betekenis van ons land in de wereld. Het verhaal gaat, dat wij het toen
niet meer tegen de grote mogendheden om ons heen konden opnemen. Baarlijke nonsens natuurlijk. Kort
daarvoor hadden wij het nog gewonnen van de grootste mogendheid die de wereld ooit heeft gekend. Als
de grootte van een land bepalend was, waar zouden de Amerikanen dan staan t.o.v. de Chinezen? De
waarheid is dat wij de technologische ontwikkeling verwaarloosden en niet langer voorop liepen:
wij telden liever onze dividenden.
Wij willen dit zevenmijlslaarzen verhaal van de geschiedenis – Vitruvius, Leonardo, Nederland’s
Gouden Eeuw – besluiten en overgaan op de connectie met de techneut heden ten dage. Maar niet zonder
op te merken, dat ook in de naoorlogse geschiedschrijving technologie blijft ondergesneeuwd. In de
14(!) delen van de Rijkshistoricus, L. de Jong, is het b.v. lang zoeken naar aanwijzingen, dat
technologie een doorslaggevende rol speelde bij het verslaan van de Nazi’s, of bij het in leven
houden van de bevolking van Nederland.
Publicaties en citaties
Al te licht is men geneigd het resultaat van wetenschappelijk onderzoek te meten naar de papieren
publicaties die eruit voortkomen. Men beseft dat de industrie of het militaire apparaat soms redenen
hebben om bepaalde zaken geheim te houden, maar voor de universiteiten geeft dat geen pas. Ook niet
voor civiele researchinstellingen die door de overheid worden bekostigd. De redenering ligt dus voor
de hand: het eindproduct vindt zijn weerslag in publicaties. Publicaties worden vervolgens door andere
onderzoekers gelezen, die bouwen erop voort. Zij publiceren ook en verwijzen in hun artikelen, rapporten
en boeken naar hun voorgangers. Zo kunnen publicaties en de citaties daarin een indicator worden voor de
productiviteit van een instituut en de impact van het daar uitgevoerde werk.
Aan deze redenering kleeft, als het om technologie gaat, een fundamentele fout. De veronderstelling
is nl. dat nieuwe kennis die in het onderzoek gegenereerd wordt, alleen via publicaties in 'alfa-numerieke
vorm’ openbaar wordt. Dat is onjuist. Als men een nieuw apparaat maakt, een nieuw proces ontwerpt, of een
nieuwe stof maakt, wordt de 'output' van het werk ook publiek gemaakt door de verkrijgbaarheid van het
apparaat, het proces of die stof. Alleen, om er kennis van te nemen en er vervolgens op voort te kunnen
bouwen – dat is wat anders dan het gebruiken, dat laatste is techniek, het eerste is technologie – moet
men het kunnen decoderen. Daarvoor zijn dan wel andere vaardigheden vereist dan het beheersen van de taal.
Elektronenmicroscoop
Het eerste voorbeeld dat wij bespreken is het Nederlandse werk aan de elektronenmicroscoop. Ruska en
Von Borries hadden in het begin van de dertiger jaren het eerste instrument gebouwd. Typerend voor de
intellectuele onderwaardering van onderzoek dat tot instrumentele 'out-put' leidt, werd voor hun werk pas
in 1986 de Nobelprijs verleend; 50 jaar later!
In Nederland begon het werk van Jan le Poole in Delft in 1939. Zijn successen eerst op de TH, later
bij de TPD leidden tot samenwerking met Philips, Na enkele experimentele types kwamen hieruit tenslotte
de commerciële instrumenten van de EM-serie voort.
De instrumenten waren van zo hoge kwaliteit dat Philips op een zeker moment rond 70% van de wereldmarkt
veroverde. De nieuwe ideeën en concepten die in de instrumenten waren verwerkt, waren bedacht door
een groep. De belangrijkste bijdragen kwamen echter maar van enkele onderzoekers. Alle of vrijwel alle
onderzoekresultaten zijn gepubliceerd in tijdschriften, boeken of octrooien en er is over gerapporteerd
op talloze conferenties, waarvan de verslagen zijn gepubliceerd. Gelet op de enorme betekenis van de
elektronenmicroscoop voor het wetenschappelijk onderzoek in de gehele wereld zou men een lawine aan
citaties kunnen verwachten. Dat is echter niet het geval. Onze techneuten zijn naar citaten gemeten
vrijwel onbekend. Wij dachten dat het mogelijk moest zijn de gemiste citaten te tellen. Dankzij de
onvolprezen medewerking van Philips is dat gelukt.
We bekeken een wereldwijd ‘random sample’ van ruim 700 publicaties over werk dat met een
elektronenmicroscoop was gedaan. Indien het instrument daarin met type werd genoemd, beschouwden
wij dat als een ‘citaat’.
Het resultaat staat in Tabel 1.
Tabel 1.
Auteur
|
SCI
|
Instr.cit.
|
W.H.J. Andersen
S.L. van den Broek
A.C. van Dorsten
J.B. le Poole
C.J. Rakels
J.C. Tiemijer
K.W. Witteveen
|
9
0
2
11
2
0
0
|
2275
1470
1470
1470
6335
6335
4830
|
In de kolom SCI staat het aantal citaten dat de betreffende auteur
kreeg in de periode 1981 - 1985 volgens de citatiegegevens van het Institute for Scientific Information
in Philadelphia, de zgn. 'Science Citation Index'. In de volgende kolom het aantal citaten volgens onze meting. Het verschil
is reusachtig. Indien de verkochte instrumenten een titelpagina en een auteurslijst hadden bevat en de
gebruikers/geleerden zouden netjes hebben geciteerd, dan zouden de genoemde personen qua citatie-frequentie
in de rijen van de Nobelprijswinnaars belanden. In werkelijkheid hebben maar weinigen van hen gehoord. Ook
de veelschrijvende onderzoekers niet, die op hun werk voortbouwen.
Stormvloedkering
Stormvloedkering in
de Oosterschelde
|
Resultaat experiment in
de hoge-energiefysica
|
|
|
|
Een tweede grootschalig resultaat van innovatief ingenieurswerk dat wij onderzochten, is de stormvloedkering
in de Oosterschelde. De foto links toont het voornaamste document, 12 kilometer! Voor iedereen die dat wil, is het
te bestuderen. Let wel, wij hebben ons niet verkeken op een omvangrijke klus. Wij zijn op zoek gegaan naar
de nieuwe kennis die ter voorbereiding en tijdens het ontwerpen en het construeren is gegenereerd. Hier
bleek het achterhalen van de 'events' een nog groter probleem dan bij de elektronenmicroscoop.
Grote hoeveelheden rapporten kwamen pas na
lang zoeken aan het licht. Vrijwel steeds waren de auteurs onbekend. In sommige vakgebieden, waarin
belangwekkende nieuwe concepten ontstonden of resultaten werden bereikt, is het ons niet gelukt de
scheppers te identificeren.
Vergelijk dit eens met het resultaat van een ander grootschalig experiment: de rechterfoto.
Het is de titelpagina van een artikel in een
natuurkundig tijdschrift, dat zo op het oog een interessant onderwerp behandelt. De betrokkenen hebben
een poging gedaan niet in het vergeetboek te raken. Zij hebben hun namen eraan verbonden, zoals het
document toont. Wij hoeven er niet aan te twijfelen of dit werkstuk zal de auteurs – het waren er 487,
verbonden aan 39 instituten, voor een artikel van 20 bladzijden - vele citaten opleveren. Of zij daarmee
bereiken dat de geschiedenis hen zich zal herinneren kan worden betwijfeld. Weliswaar is het kloofje tussen
natuur en het geschreven woord hier overschreden, maar de reusachtige 'Grand Canyon' tussen bèta en
alfa gaapt nog even wijd.
De gebieden waarop bij het stormvloedkeringproject belangrijke nieuwe resultaten en concepten zijn verkregen,
staan in Tabel 2.
Tabel 2.
Innovatie
|
'Auteur'
|
Omvattend planning concept
(incl. technische, economische
ecologische, recreationele,
etc. overwegingen)
|
??
|
Probabilistisch ontwerp
|
prof.ir. J.F. Agema
prof.ir. J.K. Vrijling
|
Schaal van prefabriceren
|
??
|
Verdichte grond en
filtermatten als fundatie
|
o.a. ir. F. Spaargaren
|
Speciale vaartuigen
|
o.a. dr.ir. H.H. Lok
|
Real-time plaatsbepaling
|
??
|
Ecologie en marine biologie
|
o.a. prof.dr. P.H. Nienhuis
dr.ing. H.L.F. Saeijs
|
Voorzover wij namen hebben kunnen identificeren staan die erbij. U ziet het: minder personen
dan innovaties. Alleen op ecologisch gebied was er bibliometrisch wat meer duidelijkheid.
De citatenrecord van
de betrokkenen hebben wij ook nagetrokken voorzover die aan de Citation Index is te ontlenen. Die staat in
Tabel 3.
Tabel 3.
Auteur
|
Publ.
|
Cit.
|
J.F. Agema
J.K. Vrijling
F. Spaargaren
H.H. Lok
|
0
0
0
0
|
2
5
1
2
|
P.H. Nienhuis
H.L.F. Saeijs
|
25
5
|
168
29
|
Wij zijn er niet in geslaagd een methode te vinden om net als bij de elektronenmicroscoop de echte
citaten van Agema c.s. te achterhalen. Maar wij hebben alle aanleiding te geloven dat hun aantal indrukwekkend
zou zijn. Op andere manieren weten wij namelijk wel hoe zeer de bouwers van de stormvloedkering over de
gehele wereld bekend zijn geworden. En hoezeer hun expertise overal wordt gewaardeerd en aangeroepen.
Galileo
Zulke wereldwijd gewaardeerde expertise kwamen we ook weer tegen toen we ons naar aanleiding van het
TPD-lustrum nader met een aantal activiteiten van dat instituut gingen bezighouden. De TPD is een
instituut van de Technische Universiteit Delft en van TNO. Het is op een groot aantal gebieden werkzaam.
Om te beginnen hebben we ons verdiept in de instrumenten voor de ruimtevaart. Op dat terrein is het
instituut al sinds 1964 actief. Dat men daarin ook succesvol is, blijkt b.v. uit de ontwikkelingen rond
SCIAMACHY, een spectrometer voor ozonwaarnemingen vanaf een satelliet. Van buiten Nederland werd er bij
de ESA op aangedrongen dat het optisch ontwerp daarvoor bij de TPD zou worden uitgevoerd. Dat is ook
inderdaad - en wel in zeer korte tijd - gebeurd. Door de problemen met de Columbia en de vertraging
die het ruimte-onderzoekprogramma daardoor opliep, zou SCIAMACHY echter pas tegen het einde van de
jaren 90 kunnen vliegen. Uit het gemaakte ontwerp kwamen toen plannen voor een eenvoudiger en kleiner
instrument, dat veel eerder met een al geplande satelliet mee zou kunnen. Dit 'Global Ozone Monitoring
Experiment', GOME, is gebouwd, maar niet in Nederland. Terwijl de Nederlandse overheid nog aan het
delibereren was of, en zo ja hoeveel geld hiervoor beschikbaar zou kunnen worden gesteld, legde de
Italiaanse regering het gehele benodigde bedrag op tafel, GOME werd dus in Italië gebouwd
en wel door de Officine Galileo.
Dit verhaal deed ons denken aan die andere Galileo, die met veel succes een Nederlandse uitvinding
heeft geëxploiteerd, namelijk die van de telescoop. De lenzenslijpers Janssen en Lipperhey waren
er in Middelburg in geslaagd de eerste telescoop te bouwen, toen zij een verbetering hadden weten aan
te brengen in het slijpproces voor brillenglazen. Deze commercieel ingestelde Nederlanders boden hun
uitvinding voor militair gebruik aan aan degenen die op dat moment het meeste geld uitgaven voor zulke
doeleinden, de Italiaanse ‘Medici’. Die lieten de vinding testen door hun expert: Galileo Galilei. Dat
die er met veel succes op heeft voortgeborduurd, is waarschijnlijk algemeen bekend. De namen Janssen en
Lipperhey daarentegen, hebben vele lezers van dit blad in dit verband nog niet eerder gehoord.
'Le non-histoire se répète'.
Bestuur & Techneut
Ons verhaal dreigt eentonig te worden. De conclusie moet echter worden onderstreept: nieuwe technische
kennis wordt in het schrijf- en praatcircuit onderbelicht. De scheppende techneut blijft grotendeels
buiten de geschiedenis. Techneuten zijn voor politici en historici onzichtbaar, ook al veranderen zij
de wereld. Dat is vandaag de dag net zo het geval als weleer.
Onlangs stuitten wij op weerstand bij een universitaire groep, die wij trachtten te bewegen hun
onderzoeksresultaten op een doeltreffender manier door te geven aan Nederlandse bedrijven. Maar nee,
zij publiceerden liever in een ‘Engelstalig gerefereed' tijdschrift. Dat levert hen namelijk
'wetenschapspunten’ op, waarvoor het universitaire bestuur hen volgend jaar een hoger budget verleent.
Politici en ambtenaren raden wij daarom om bij hun jacht op een goede basis voor researchbeleid
de blik niet te veel op het papier te richten. De technische voortbrengselen zelf zijn vaak veel
interessanter. De prent toont bestuurders die deze vermaning nog niet vernomen hadden. Zij kijken dan
ook de verkeerde kant op.
Verantwoording
- NRC/H’blad 7 nov. 1991, herzien, sep. 2005, mede als gevolg van reacties van P.W. Klein,
B. Jongejans, A.E. Pannenborg e.a. Oorspronkelijk: tekst van een voordracht bij het lustrum van
de Technisch Physische Dienst TUD/TNO.
Het onderzoek dat aan dit artikel ten grondslag ligt, werd betaald uit het zgn. 'directeursfonds' van
de STW.
- Toen b.v. rond Slot Loevesteijn gegraven mocht worden, bestond de groep vrijwillige
onderzoekers vrijwel uitsluitend uit chemici, fysici, biologen en ingenieurs. Uiteindelijk
meldde ook een historicus zich. Het graafwerk duurde ongeveer een jaar. Het sorteerwerk uiteraard
veel langer. In al die tijd heeft de historicus zich nooit ter plekke laten zien.