DE ONZICHTBARE TECHNEUT1

door

C. le Pair & C.N.M. Jansz

Technologiestichting STW, Utrecht.


Samenvatting

In de geschiedenis is de technicus altijd onderbelicht gebleven. Zijn scheppingen stonden niet op schrift en werden daarom door historici over het hoofd gezien. Maar ook tegenwoordig is de technicus in de wetenschap onzichtbaar.



Geschiedenis

Toen de HolIandse edelen de landvoogdes, Margaretha, naderden, fluisterde de hoveling Barlaymont haar met nogal luide stem toe: 'lls ne sont que des gueux' (Het zijn maar armoedzaaiers). Dat was niet vriendelijk bedoeld, maar de watergeuzen maakten er later een eretitel van.
De man die voor het eerst laatdunkend het woord 'techneut' uitsprak, had veel met die Barlaymont gemeen, vooral doordat ook zijn bedenksel later een erenaam werd. Een techneut is inventief, hij creëert. Hij bedenkt nieuwe dingen, dingen die nog niet eerder bedacht zijn. Kortom hij schept kennis, operationele kennis en hij verandert al doende het aanzien van de wereld.
C.P. Snow verwierf destijds veel bekendheid met een lezing die later werd gedrukt en vele malen herdrukt. Hij wees op het bestaan van twee culturen de alfa- en de bètacultuur. De dragers van de een zouden weinig weten van de ander. Snow zag de kloof tussen beide bovendien almaar toenemen. Hij sprak ook het vermoeden uit dat de onwetendheid van alfa's over natuurwetenschap en technologie nog groter was dan omgekeerd. Snow’s ‘Two Cultures’, hoewel al 40 of 50 jaar oud, is nog steeds erg de moeite waard. Er is eigenlijk maar één onderdeel waarop wij kritiek hebben. Snow dacht een nieuw, almaar sterker wordend, verschijnsel te hebben ontdekt. Die gedachte stoelt op de vaak gehoorde bewering dat er vroeger universele geleerden zouden zijn geweest. Wij zijn het op dat punt met hem oneens. De kloof is van alle tijden. Zij is er de oorzaak van dat de bèta’s en à fortiori de ingenieurs buiten de geschiedenis staan. In de geschiedschrijving zijn zij eenvoudig weggelaten en daarmee zijn zij onzichtbaar geworden.
Er is de laatste decennia in enkele uithoeken van de geschiedwetenschap wat belangstelling gegroeid voor andere bronnen dan uitsluitend geschreven teksten. Een pionier op dat gebied was Lynn White. Hij integreerde archeologie in zijn middeleeuwse geschiedschrijving en verkreeg opmerkelijke resultaten. Zijn werk heeft ertoe geleid dat onze kijk op de Middeleeuwen drastisch is veranderd. Die tijden blijken heel wat minder duister dan men ons vroeger op school heeft doen geloven. White is de erkenning niet onthouden. Hij is later verkozen tot president van de Amerikaanse Vereniging van Historici. Maar echt populair is de studie van artefacten als bronmateriaal nog steeds niet bij de schriftgeleerden 2.
Illustratief voor de onzichtbare techneut is de geschiedenis van Vitruvius. Die leefde en werkte ten tijde van de Romeinse keizer Augustus. Hij schreef een tiental boeken, voor een groot deel over techniek. In 1414 werd hij herontdekt door de Italiaanse humanist Poggio. Die gaf hoog van hem op en daarmee werd hij een van de pijlers van de Renaissance. Veertien eeuwen onzichtbaar, zo lijkt het. Verloren gegane kennis, die door Poggio tot nieuw leven werd gewekt: Renaissance!
Maar… Vitruvius was helemaal niet vergeten in de Middeleeuwen. Vandaag de dag zijn er nog meer dan 50 complete exemplaren van zijn boeken, die – en nu komt het – gekopiëerd zijn tussen de 10e en de 14e eeuw! Het aantal losse fragmenten, dat bewaard is gebleven, is daarvan een veelvoud. Middeleeuwse ingenieurs kenden Vitruvius wel degelijk. Hij was alleen maar onbekend onder de filosoferende monniken die zich met godsdienst, recht en andere vakken van de geest bezighielden. En die schreven de geschiedenis!
Middeleeuwse ingenieurs waren een bezig volkje net als hun collega's van vandaag. Ook stonden zij in hoog aanzien en konden zich grote vrijheden permitteren. Als bijvoorbeeld de behandeling van de heersers in Engeland hen niet beviel, begaven zij zich naar Duitsland om daar mijnbouw te bedrijven. Hun kunde werd goed beloond.

Er was in de Middeleeuwen een grote penetratie van nieuwe technologie in de maatschappij. Ook was men al beducht voor onbedoelde negatieve gevolgen. Augustinus b.v., heeft daar indringend voor gewaarschuwd. 'Technology assessment' is eerder van gisteren dan van vandaag. De eerste anti-vervuiling wetgeving waarover wij lazen, dateert van 1307. Het betreft een koninklijke proclamatie tegen het gebruik van steenkool uit zee (zwavelrijke kool) in Londen.
De watermolen als krachtbron, al in de eerste eeuw voor Christus door Strabo beschreven, kwam in de Middeleeuwen pas echt in zwang. De verspreiding was formidabel. In het Franse departement l'Aube stonden 14 watermolens in de elfde eeuw, 60 in de twaalfde en meer dan 300 in de dertiende eeuw.
Aan het eind van de elfde eeuw waren er in Zuidoost Engeland al 5624 watermolens die naar schatting vijftig gezinnen elk te bedienen hadden. Een molen deed ongeveer het werk van veertig man in continu dienst. Het gemiddelde gezin kreeg daardoor een geduchte extra mankracht ter beschikking; elk gezin een bediende, die niet at en maar vijf uur per etmaal sliep(!). In bepaalde streken van Europa was tengevolge van de introductie van nieuwe landbouwtechnieken voedsel in overvloed aanwezig. En de hygiëne in die 'donkere eeuwen' was beduidend beter dan een paar honderd jaar later. De kennis van Vitruvius en veel van zijn Romeinse collega's was dus helemaal niet verloren, alleen de bronnen die filosofen en historici raadplegen, repten er niet van. Het aardige is, dat Vitruvius zelf al zag dat de techniek onzichtbaar dreigde te worden. Hij spoorde zijn leerlingen en collega's herhaaldelijk aan om goed latijn te schrijven en de filosofen te lezen, omdat zij zonder dat geen aanzien zouden hebben!
Ook Leonardo da Vinci beklaagde zich erover dat hij niet in tel was bij de intellectuelen. Wij hebben niet de indruk dat de tijden in dat opzicht erg zijn veranderd. Ook al hebben de professoren van de technische universiteiten getracht zich te emanciperen door zich op academische hoogtijdagen in de klederdracht van Middeleeuwse monniken te hullen, er echt bijhoren doen ze niet. Nog onlangs bereikte ons het bericht dat men bij de Koninklijke Akademie van Wetenschappen van oordeel is dat het (techneuten-) Forum voor Wetenschap en Techniek niet in de Akademie past, 'omdat het niet uit geleerden bestaat'.



Kennis en voorspoed

Zilsel zegt: 'De moderne natuurwetenschap dankt haar ontstaan aan het bijeenkomen van twee maatschappelijke groepen die voor 1600 door een barrière van sociaal vooroordeel en sociale afstand van elkaar gescheiden waren: die van de latijn schrijvende, academisch geschoolde, in logisch denken en theoretische reflectie geöefende, maar op holle abstracte scholastiek geconcentreerde elite, en de in de landstaal zich uitende, grotendeels op vuistregels vertrouwende, maar wel aldus allerlei natuurwetten op het spoor komende, creatieve top van de plebeïsche ambachtslui.' Alweer die bevestiging van de alfa-waarden: plebeïsch tegenover elite! Wij vermoeden dat veel ingenieurs, die politici en generaals hielpen om hun oorlogen te winnen, hoger in aanzien stonden dan reeksen arme monniken, die het woord 'plebeïsch' neerschreven in documenten die door latere historici werden gelezen. Een mooi voorbeeld van verwaarlozing door eigentijdse historici van de informatie besloten in de techniek is te vinden in het boekje van J. Huizinga: 'Nederland's beschaving in de 17e eeuw' dat helemaal handelt over de opbloei van de Lage Landen. Op blz. 106 (van de 176) staat de enige passage over de techniek: 'Er moet overigens in onze schets veel onaangeroerd blijven (…). Men zou hier in bijzonderheden willen treden over het hele gebied der techniek (...). Tenslotte de ergste leemte van alle: hier zal worden gezwegen van de wijsbegeerte (...).' Nota bene, terwijl het land zijn kracht en vrijheid aan zijn technologische voorsprong te danken had! De wapentechnologie in de Lage Landen was superieur, vooral in de omgeving van Luik. Daar werden de beste kanonnen ter wereld gemaakt. Tijdens de regering van Karel de Vijfde kwam het leeuwendeel van de rijksinkomsten uit onze streken, terwijl er ook toen al nauwelijks grondstoffen waren. Het hout voor de bouw van huizen en schepen b.v. werd geïmporteerd. De rijkdom was gebaseerd op geavanceerde technologie. Daaraan ook dankte het land later zijn onafhankelijkheid van Spanje en zijn positie in de wereld.



Fluit

R.F. Marx schrijft bijvoorbeeld: `De Hollanders kregen een belangrijk concurrerend voordeel met de invoering van de befaamde fluit, een revolutionair nieuw type vaartuig, dat omstreeks 1590 werd ontwikkeld. In minder dan tien jaar vervoerden de Hollandse koopvaarders meer dan negentig procent van alle lading in de Europese wateren. Ondanks het feit dat het timmerhout van Noorwegen of Zweden moest worden gekocht, konden fluiten worden gebouwd voor de helft van de prijs van andere vaartuigen van die tijd. Gebruik makend van gestandaardiseerde producties op grote schaal, alsmede van arbeidsbesparende machines zoals kranen voor het verplaatsen van zwaar timmerhout en het gebruik van door de wind aangedreven zaagmolens, lieten de Hollanders al spoedig honderden van deze schepen per maand te water. De operationele kosten waren een derde van andere vaartuigen van dezelfde grootte. De tuigage was gemakkelijk te bedienen: een Hollands schip van 200 ton vergde, slechts een bemanning van tien koppen, terwijl een Engels schip van dezelfde afmetingen er dertig of meer nodig had. Met zo'n concurrentiepositie is het niet moeilijk om het tegen anderen op te nemen. Er zijn nog veel meer gegevens over de superieure technologische positie van de Zeven Provinciën in die dagen. Marx schrijft daarover 'Niet alleen door hun superieure aantal schepen konden de Hollanders een einde maken aan de Portugese maritieme overheersing van Oost-Indië, maar ook vanwege het feit dat zij bétere schepen, geschut en bemanningen hadden. De Hollandse vaartuigen waren veel sneller (en wendbaarder). Hoewel die periode gekenmerkt wordt door grote participatie van de bevolking in kennis – de geletterdheid was nergens in Europa zo groot – en door opmerkelijke technologische prestaties, (let wel, wij gebruiken het woord technologie, niet techniek, het ging om kennis!) kwam die niet voort uit het universitaire bedrijf.

In bijgaande figuur is de distributie getoond van universiteiten over Europa in de vijftiende eeuw. Midden boven blijkt de delta een soort woestijn. Daar was geen 'geleerdheid'. Het was wel het technologisch meest vooraanstaande stukje van de wereld. Onwillekeurig dringt zich de ontwikkeling van Japan na de Tweede Wereldoorlog aan ons op. Ook daar slechts matige aandacht voor een bepaald soort kennis en toch…

Na de Gouden Eeuw daalde de betekenis van ons land in de wereld. Het verhaal gaat, dat wij het toen niet meer tegen de grote mogendheden om ons heen konden opnemen. Baarlijke nonsens natuurlijk. Kort daarvoor hadden wij het nog gewonnen van de grootste mogendheid die de wereld ooit heeft gekend. Als de grootte van een land bepalend was, waar zouden de Amerikanen dan staan t.o.v. de Chinezen? De waarheid is dat wij de technologische ontwikkeling verwaarloosden en niet langer voorop liepen: wij telden liever onze dividenden.
Wij willen dit zevenmijlslaarzen verhaal van de geschiedenis – Vitruvius, Leonardo, Nederland’s Gouden Eeuw – besluiten en overgaan op de connectie met de techneut heden ten dage. Maar niet zonder op te merken, dat ook in de naoorlogse geschiedschrijving technologie blijft ondergesneeuwd. In de 14(!) delen van de Rijkshistoricus, L. de Jong, is het b.v. lang zoeken naar aanwijzingen, dat technologie een doorslaggevende rol speelde bij het verslaan van de Nazi’s, of bij het in leven houden van de bevolking van Nederland.



Publicaties en citaties

Al te licht is men geneigd het resultaat van wetenschappelijk onderzoek te meten naar de papieren publicaties die eruit voortkomen. Men beseft dat de industrie of het militaire apparaat soms redenen hebben om bepaalde zaken geheim te houden, maar voor de universiteiten geeft dat geen pas. Ook niet voor civiele researchinstellingen die door de overheid worden bekostigd. De redenering ligt dus voor de hand: het eindproduct vindt zijn weerslag in publicaties. Publicaties worden vervolgens door andere onderzoekers gelezen, die bouwen erop voort. Zij publiceren ook en verwijzen in hun artikelen, rapporten en boeken naar hun voorgangers. Zo kunnen publicaties en de citaties daarin een indicator worden voor de productiviteit van een instituut en de impact van het daar uitgevoerde werk.
Aan deze redenering kleeft, als het om technologie gaat, een fundamentele fout. De veronderstelling is nl. dat nieuwe kennis die in het onderzoek gegenereerd wordt, alleen via publicaties in 'alfa-numerieke vorm’ openbaar wordt. Dat is onjuist. Als men een nieuw apparaat maakt, een nieuw proces ontwerpt, of een nieuwe stof maakt, wordt de 'output' van het werk ook publiek gemaakt door de verkrijgbaarheid van het apparaat, het proces of die stof. Alleen, om er kennis van te nemen en er vervolgens op voort te kunnen bouwen – dat is wat anders dan het gebruiken, dat laatste is techniek, het eerste is technologie – moet men het kunnen decoderen. Daarvoor zijn dan wel andere vaardigheden vereist dan het beheersen van de taal.



Elektronenmicroscoop

Het eerste voorbeeld dat wij bespreken is het Nederlandse werk aan de elektronenmicroscoop. Ruska en Von Borries hadden in het begin van de dertiger jaren het eerste instrument gebouwd. Typerend voor de intellectuele onderwaardering van onderzoek dat tot instrumentele 'out-put' leidt, werd voor hun werk pas in 1986 de Nobelprijs verleend; 50 jaar later!
In Nederland begon het werk van Jan le Poole in Delft in 1939. Zijn successen eerst op de TH, later bij de TPD leidden tot samenwerking met Philips, Na enkele experimentele types kwamen hieruit tenslotte de commerciële instrumenten van de EM-serie voort. De instrumenten waren van zo hoge kwaliteit dat Philips op een zeker moment rond 70% van de wereldmarkt veroverde. De nieuwe ideeën en concepten die in de instrumenten waren verwerkt, waren bedacht door een groep. De belangrijkste bijdragen kwamen echter maar van enkele onderzoekers. Alle of vrijwel alle onderzoekresultaten zijn gepubliceerd in tijdschriften, boeken of octrooien en er is over gerapporteerd op talloze conferenties, waarvan de verslagen zijn gepubliceerd. Gelet op de enorme betekenis van de elektronenmicroscoop voor het wetenschappelijk onderzoek in de gehele wereld zou men een lawine aan citaties kunnen verwachten. Dat is echter niet het geval. Onze techneuten zijn naar citaten gemeten vrijwel onbekend. Wij dachten dat het mogelijk moest zijn de gemiste citaten te tellen. Dankzij de onvolprezen medewerking van Philips is dat gelukt.
We bekeken een wereldwijd ‘random sample’ van ruim 700 publicaties over werk dat met een elektronenmicroscoop was gedaan. Indien het instrument daarin met type werd genoemd, beschouwden wij dat als een ‘citaat’. Het resultaat staat in Tabel 1.

Tabel 1.
Auteur SCI Instr.cit.
W.H.J. Andersen
S.L. van den Broek
A.C. van Dorsten
J.B. le Poole
C.J. Rakels
J.C. Tiemijer
K.W. Witteveen
9
0
2
11
2
0
0
2275
1470
1470
1470
6335
6335
4830

In de kolom SCI staat het aantal citaten dat de betreffende auteur kreeg in de periode 1981 - 1985 volgens de citatiegegevens van het Institute for Scientific Information in Philadelphia, de zgn. 'Science Citation Index'. In de volgende kolom het aantal citaten volgens onze meting. Het verschil is reusachtig. Indien de verkochte instrumenten een titelpagina en een auteurslijst hadden bevat en de gebruikers/geleerden zouden netjes hebben geciteerd, dan zouden de genoemde personen qua citatie-frequentie in de rijen van de Nobelprijswinnaars belanden. In werkelijkheid hebben maar weinigen van hen gehoord. Ook de veelschrijvende onderzoekers niet, die op hun werk voortbouwen.



Stormvloedkering

Stormvloedkering in
de Oosterschelde
Resultaat experiment in
de hoge-energiefysica

Een tweede grootschalig resultaat van innovatief ingenieurswerk dat wij onderzochten, is de stormvloedkering in de Oosterschelde. De foto links toont het voornaamste document, 12 kilometer! Voor iedereen die dat wil, is het te bestuderen. Let wel, wij hebben ons niet verkeken op een omvangrijke klus. Wij zijn op zoek gegaan naar de nieuwe kennis die ter voorbereiding en tijdens het ontwerpen en het construeren is gegenereerd. Hier bleek het achterhalen van de 'events' een nog groter probleem dan bij de elektronenmicroscoop. Grote hoeveelheden rapporten kwamen pas na lang zoeken aan het licht. Vrijwel steeds waren de auteurs onbekend. In sommige vakgebieden, waarin belangwekkende nieuwe concepten ontstonden of resultaten werden bereikt, is het ons niet gelukt de scheppers te identificeren.

Vergelijk dit eens met het resultaat van een ander grootschalig experiment: de rechterfoto. Het is de titelpagina van een artikel in een natuurkundig tijdschrift, dat zo op het oog een interessant onderwerp behandelt. De betrokkenen hebben een poging gedaan niet in het vergeetboek te raken. Zij hebben hun namen eraan verbonden, zoals het document toont. Wij hoeven er niet aan te twijfelen of dit werkstuk zal de auteurs – het waren er 487, verbonden aan 39 instituten, voor een artikel van 20 bladzijden - vele citaten opleveren. Of zij daarmee bereiken dat de geschiedenis hen zich zal herinneren kan worden betwijfeld. Weliswaar is het kloofje tussen natuur en het geschreven woord hier overschreden, maar de reusachtige 'Grand Canyon' tussen bèta en alfa gaapt nog even wijd.

De gebieden waarop bij het stormvloedkeringproject belangrijke nieuwe resultaten en concepten zijn verkregen, staan in Tabel 2.

Tabel 2.
Innovatie 'Auteur'
Omvattend planning concept
(incl. technische, economische
ecologische, recreationele,
etc. overwegingen)
??
Probabilistisch ontwerp prof.ir. J.F. Agema
prof.ir. J.K. Vrijling
Schaal van prefabriceren ??
Verdichte grond en
filtermatten als fundatie
o.a. ir. F. Spaargaren
Speciale vaartuigen o.a. dr.ir. H.H. Lok
Real-time plaatsbepaling ??
Ecologie en marine biologie o.a. prof.dr. P.H. Nienhuis
dr.ing. H.L.F. Saeijs

Voorzover wij namen hebben kunnen identificeren staan die erbij. U ziet het: minder personen dan innovaties. Alleen op ecologisch gebied was er bibliometrisch wat meer duidelijkheid.

De citatenrecord van de betrokkenen hebben wij ook nagetrokken voorzover die aan de Citation Index is te ontlenen. Die staat in Tabel 3.

Tabel 3.
Auteur Publ. Cit.
J.F. Agema
J.K. Vrijling
F. Spaargaren
H.H. Lok
0
0
0
0
2
5
1
2
P.H. Nienhuis
H.L.F. Saeijs
25
5
168
29


Wij zijn er niet in geslaagd een methode te vinden om net als bij de elektronenmicroscoop de echte citaten van Agema c.s. te achterhalen. Maar wij hebben alle aanleiding te geloven dat hun aantal indrukwekkend zou zijn. Op andere manieren weten wij namelijk wel hoe zeer de bouwers van de stormvloedkering over de gehele wereld bekend zijn geworden. En hoezeer hun expertise overal wordt gewaardeerd en aangeroepen.






Galileo

Zulke wereldwijd gewaardeerde expertise kwamen we ook weer tegen toen we ons naar aanleiding van het TPD-lustrum nader met een aantal activiteiten van dat instituut gingen bezighouden. De TPD is een instituut van de Technische Universiteit Delft en van TNO. Het is op een groot aantal gebieden werkzaam. Om te beginnen hebben we ons verdiept in de instrumenten voor de ruimtevaart. Op dat terrein is het instituut al sinds 1964 actief. Dat men daarin ook succesvol is, blijkt b.v. uit de ontwikkelingen rond SCIAMACHY, een spectrometer voor ozonwaarnemingen vanaf een satelliet. Van buiten Nederland werd er bij de ESA op aangedrongen dat het optisch ontwerp daarvoor bij de TPD zou worden uitgevoerd. Dat is ook inderdaad - en wel in zeer korte tijd - gebeurd. Door de problemen met de Columbia en de vertraging die het ruimte-onderzoekprogramma daardoor opliep, zou SCIAMACHY echter pas tegen het einde van de jaren 90 kunnen vliegen. Uit het gemaakte ontwerp kwamen toen plannen voor een eenvoudiger en kleiner instrument, dat veel eerder met een al geplande satelliet mee zou kunnen. Dit 'Global Ozone Monitoring Experiment', GOME, is gebouwd, maar niet in Nederland. Terwijl de Nederlandse overheid nog aan het delibereren was of, en zo ja hoeveel geld hiervoor beschikbaar zou kunnen worden gesteld, legde de Italiaanse regering het gehele benodigde bedrag op tafel, GOME werd dus in Italië gebouwd en wel door de Officine Galileo.
Dit verhaal deed ons denken aan die andere Galileo, die met veel succes een Nederlandse uitvinding heeft geëxploiteerd, namelijk die van de telescoop. De lenzenslijpers Janssen en Lipperhey waren er in Middelburg in geslaagd de eerste telescoop te bouwen, toen zij een verbetering hadden weten aan te brengen in het slijpproces voor brillenglazen. Deze commercieel ingestelde Nederlanders boden hun uitvinding voor militair gebruik aan aan degenen die op dat moment het meeste geld uitgaven voor zulke doeleinden, de Italiaanse ‘Medici’. Die lieten de vinding testen door hun expert: Galileo Galilei. Dat die er met veel succes op heeft voortgeborduurd, is waarschijnlijk algemeen bekend. De namen Janssen en Lipperhey daarentegen, hebben vele lezers van dit blad in dit verband nog niet eerder gehoord. 'Le non-histoire se répète'.



Bestuur & Techneut

Ons verhaal dreigt eentonig te worden. De conclusie moet echter worden onderstreept: nieuwe technische kennis wordt in het schrijf- en praatcircuit onderbelicht. De scheppende techneut blijft grotendeels buiten de geschiedenis. Techneuten zijn voor politici en historici onzichtbaar, ook al veranderen zij de wereld. Dat is vandaag de dag net zo het geval als weleer.
Onlangs stuitten wij op weerstand bij een universitaire groep, die wij trachtten te bewegen hun onderzoeksresultaten op een doeltreffender manier door te geven aan Nederlandse bedrijven. Maar nee, zij publiceerden liever in een ‘Engelstalig gerefereed' tijdschrift. Dat levert hen namelijk 'wetenschapspunten’ op, waarvoor het universitaire bestuur hen volgend jaar een hoger budget verleent.
Politici en ambtenaren raden wij daarom om bij hun jacht op een goede basis voor researchbeleid de blik niet te veel op het papier te richten. De technische voortbrengselen zelf zijn vaak veel interessanter. De prent toont bestuurders die deze vermaning nog niet vernomen hadden. Zij kijken dan ook de verkeerde kant op.



Verantwoording

  1. NRC/H’blad 7 nov. 1991, herzien, sep. 2005, mede als gevolg van reacties van P.W. Klein, B. Jongejans, A.E. Pannenborg e.a. Oorspronkelijk: tekst van een voordracht bij het lustrum van de Technisch Physische Dienst TUD/TNO.
    Het onderzoek dat aan dit artikel ten grondslag ligt, werd betaald uit het zgn. 'directeursfonds' van de STW.
  2. Toen b.v. rond Slot Loevesteijn gegraven mocht worden, bestond de groep vrijwillige onderzoekers vrijwel uitsluitend uit chemici, fysici, biologen en ingenieurs. Uiteindelijk meldde ook een historicus zich. Het graafwerk duurde ongeveer een jaar. Het sorteerwerk uiteraard veel langer. In al die tijd heeft de historicus zich nooit ter plekke laten zien.